Publication Laka-library:
Toetsingsadvies over locatie-onafhankelijk MER en advies richtlijnen voor het locatie-gebonden MER inzake opslag en verwerking van radioactief afval
Author | Commissie MER |
1-01-4-21-09.pdf | |
Date | January 1986 |
Classification | 1.01.4.21/09 (WASTE - STORAGE ABOVE GROUND - SITE SELECTION) |
Front |
From the publication:
I. Het doel van de activiteit. Het onderhavige MER is opgesteld ten behoeve van de besluitvorming omtrent locatie en inrichting van een bovengrondse, tijdelijke opslag van radioactief afval voor de kornende 50 - 100 jaar in ons land. Helaas heeft de Commissie moeten constateren, dat de tijdsdruk waaronder het locatie- onafhankelijk MER tot stand is gekomen van invloed is geweest op de diepgang en kwaliteit van de gepresenteerde in formatie. Eveneens is te constateren dat het MER op veel onderdelen niet voldoet aan de gesteide richtlijnen. In het MER worden twee scenario's onderscheiden: scenario I gee ft in feite de thans bestaande situatie veer, vaarbij naast het aanbod van laag- en middelradioactief afval rekening wordt gehouden met het hoogradioactief afval van de tvee in bedrijf zijnde kernenergiecentrales in ons land. Hoewel de VCmer ook over het milieu-effectrapport net betrekking tot scenario 1 de nodige aanmerkingen meent te moeten maken, is zij van oordeel dat het -gezien detoezegging aan de gemeente Zijpe dat de opslagfaciliteit aldaar slechts tijdelijk zou zijn- te billijken is dat voortvarend vordt gewerkt aan de keuze van een opslag elders, mit s daarbij de nodige zorgvuldigheid wordt betrac'.it. Scenario 2 behelst naast de afvalproductie van scenario I een uitbreiding met het afval dat zou ontstaan bij een 30-jarige bedrijfstijd voor een nog te installeren nucleair vennogen van 2000 MWe, eventueel te verhogen tot 4000 MWe. In dit scenario zou op den duur ongeveer drie kvart van het volume van alle radioactief afval afkomstig zijn van kerncentrales. De opslag- en ververkingsfaciliteit krijgt in dat geval een meer omvattende betekenis, dan die welke voortvloeit uit het omzien naar een vervangende locatie voor de opslag in Zijpe. Het accent komt dan veeleer te liggen op een inrichting, die vooral geschikt moet zijn voor een langdurige, zij het nog steeds tijdelijke, opslag van radioactief afval, dat voor een aanzienlijk deel afkomstig zal zijn van nieuv te bouven kernenergiecentrales in ons land. Bij de besluitvorming in de Tveede Kamer over deze nieuve kerncentrales is de motie Lansink c.s. aanvaard, vaarin tot uitdrukking kvam, dat pas wanneer een milieuhygié'nisch verantwoorde, beheersbare oplossing bereikt zou zijn voor het vraagstuk van het radioactief afval tot de bouv van nieuve kerncentrales besloten zou kunnen vorden. De VCmer heeft moeten vaststellen, dat vooral met betrekking tot de opslag van hoogradioactier- en kernsplijtingsafval het locatie-onafhankelijk MER essentiéle vragen onbeantvoord laat. De VCmer vijst er op, dat juist een aanzienlijk grotere stroom van hoogradioactief- en kernsplijtingsafval nadrukkelijker dvingt tot het vinden van een verantwoorde oplossing voor eindberging. Zolang het zicht daarop onvoldoende duidelijk is, moet ten aanzien van een tijdelijke naar wel langdurige opslag uiterst zorgvuldig te werk worden g?gaan. Het is een feit dat de bestuurlijke voorbereiding van het regeringsstandpunt tot uitbreiding van het kernenergetisch vemogen in de tijd is samengevallen met de onderhavige m.e.r.-procedure. Dit zou de indruk kunnen wekken, dat de m.e.r.-procedure inzake het inrichten van een opslag- en verwerkings- faciliteit voor radioactief afval impliciet gekoppeld wordt aan de bouv van nieuve kerncentrales. Het moet duidelijk zijn, dat hiervoor een afzonderlijke m.e.r.-procedure in het kader van de vergunningverlening vordt gevoerd. De VCmer vil verder nog aantekenen, dat haar advies niet uitgelegd mag vorden als zou de Commissie van mening zijn, dat de opslag- en ververkings- faciliteit niet veilig en betrouvbaar te realiseren zou zijn. De VCmer geeft slechts aan, dat het locatie-onafhankelijk MER te weinig diepgang vertoont om de mogelijkheid van een veilige en betrouwbare uitvoering te kunnen beoordelen.