Publicatie Laka-bibliotheek:
Evaluatierapport MER-1989

AuteurCOVRA
1-01-9-13-19.pdf
Datumdecember 1995
Classificatie 1.01.9.13/19 (COVRA - VERGUNNINGEN/PROCEDURES)
Voorkant

Uit de publicatie:

2      SAMENVATTING EN CONCLUSIES



2. 1   Belevingaspecten

       Afgezien van de vraag of COVRA ter plaatse had moeten worden gerealiseerd, is bijna
       iedereen van mening dat de gevolgde procedure bij de lokatiekeuze binnen het Borselse
       getuigt van een overheidsbeleid waarop de bevolking niet serieus invloed heeft gehad. Daarbij
       wordt niet ontkend dat de inspraak uiteindelijk geleid heeft tot de huidige, gewijzigde lokatie,
       maar toeh is vrij algemeen het gevoel dat de overheid de bevolking 'gepasseerd en misleid'
       heeft. Een vroegtijdige en betere betrokkenheid van de bevolking zou COVRA niet naar
       Borsele gebracht hebben. Het dilemma waar COVRA dan wel gevestigd zou moeten worden,
       blijft in die zin moeilijk oplosbaar. Overigens moet worden opgemerkt dat er ook stemmen
       zijn die de komst van COVRA naar Borsele logisch vinden en zich in de gevolgde procedure
       konden vinden. In dit verband is ook gesignaleerd dat anti-kernenergie bezwaarden in
       hoofdzaak van buiten de gemeente komen en met hun aeties het negatieve image van Borsele
       versterken.

       Een duidelijk gesignaleerd achterliggend gevoel van onbehagen ligt in het gegeven dat de
       regio rond Borsele teveel 'negatieve' industrie over zich heen krijgt. Genoemde voorbeelden
       daarvan zijn radio-aetief afval, GPT-depot, en slibverwerking. Borsele wordt naar het oordeel
       van sommigen omwonenden het afvaldepot van Nederland. Inmiddels ligt er een 'moratorium'
       op de komst van nog meer afvalge6rienteerde aetiviteiten naar de gemeente Borsele. Tenslotte
       kan nog worden opgemerkt dat er een duidelijke behoefte is om meer inzicht te krijgen in,
       dan weI betrokken te zijn bij, de ontwikkelingen op de Westerschelde en de impact die dat
       kan hebben op de industriele activiteiten in het Haven en Industriegebied.

       Er is in brede kring consensus over de noodzaak tot economische activiteit ten behoeve van
       de ontwikkeling van de werkgelegenheid. Het is zeker niet zo dat er een stemming hangt van
       'aIleen' milieuvriendelijke industrie. Er leeft echter wel het gevoel dat Borsele genoeg
       negatieve industrie heeft en dat geen verdere uitbreiding in deze sector moet worden gezocht.

       Vrij algemeen is men van oordeel dat COVRA thans geen hinder veroorzaakt voor de lokale
       bevolking. In het onderzoek is naar voren gekomen dat geur- en geluidshinder meer feitelijke
       problemen zijn die ten aanzien van het industriegebied spelen. Deze problemen worden echter
       niet met COVRA geassocieerd. Tijdens de bouw en in gebruikname van COVRA zijn geen
       hindermeldingen bij de gemeente of bij COVRA zelf binnengekomen.

       Er is een zekere aeeeptatie van COVRA te bespeuren, mede omdat COVRA geen hinder
       veroorzaakt en omdat gedane zaken niet eenvoudig zijn terug te draaien. Bij nieuwe
       activiteiten van COVRA is de kans groot dat de oude gevoelens weer boven komen indien
       de procedure niet zorgvuldig wordt uitgevoerd met een maximale betrokkenheid van de
       bevolking. Een kleine groep mens en blijft gekant tegen de huidige lokatie en activiteiten van
       COVRA. De houding is gebaseerd op vermeende risico's en het onevenredig persoonlijke
       nadeel dat daarbij optreedt. Overigens heeft dat nog niet geleid tot schadeclaims van een van
       de betrokkenen.

      Op bestuurlijk niveau is de interferentie tussen het Rijksoverheidsbeleid en de regionaal/lokaal
      voorgestane ontwikkelingen als lastig en in strijd met de decentralisatiegedachte ervaren. Als
      positieve ontwikkeling van de discussies rond de komst van COVRA wordt de versterkte
      positie van de Dorpsraden gesignaleerd.

      Er heerst een vrij eenduidige opvatting over de manier waarop COVRA met haar omgeving
      moet communiceren: low-profile, aansluiten bij bestaande ontwikkelingen en structuren en
      toesnijden op de lokale behoefte. Er is een zekere 'informatie-moeheid' gesignaleerd.

      Op een enkele uitzondering na is er geen behoefte aan een evaluatie/informatie commissie
      zoals voorgeschreven in de vigerende Kernenergiewetvergunning. De introductie van een
      dergelijke commissie werd door velen uitgelegd als een poging om de lokaal betrokkenen 'te
      binden'. De timing van de introductie was zeker niet optimaal omdat de vergunningen voor
      COVRA nog niet definitief van kracht waren. Uiteindelijk heeft de overheid afgezien van de
      installatie van de commissie ') en praktisch iedereen heeft daar vrede mee.

      In het MER-1989 is een schets gegeven van het mogelijke afvalaanbod. Die hoeveelheden en
      de opslag ervan zijn een eigen leven gaan leiden. In de discussie rond de realisatie van
      COVRA is onvoldoende duidelijk geworden dat aanvaarding van COVRA eveneens betekent
      de aanvaarding van niet beschreven ontwikkelingen die veranderingen in de stroom radioactief
      afval ten gevolge kunnen hebben. Met deze ontwikkeling wordt COVRA, de overheid en de
      bevolking nu reeds geconfronteerd.

      Daarnaast wordt het als negatief ervaren dat COVRA en de overheid er niet in geslaagd zijn
      om tijdig die faciliteiten te realiseren die noodzakelijk zijn voor de opslag van hoogactief
      afval. De noodzaak van de opslag van dit afval in speciale containers in het gebouw voor laag
      actief afval wordt niet begrepen. Ook hier wordt Borsele weer gevraagd de problemen van
      anderen op te lossen.