Publication Laka-library:
Rapportage Aanvullend Meetprogramma Tsjernobyl
Author | Coördinatie-commissie voor de metingen van Radioactiviteit en xenobiotische stoffen |
![]() |
2-34-8-20-13.pdf |
Date | June 1988 |
Classification | 2.34.8.20/13 (CHERNOBYL ACCIDENT - CONSEQUENCES THE NETHERLANDS - GENERAL) |
Front | ![]() |
From the publication:
2 SAMENVATTIKG Het onderhavige rapport is een actualisering van de eerdere CCRX-rapportage van oktober 1986 over het kernreactorongeval te Tsjernobyl. De verslag- periode loopt tot 1 oktober 1987. Binnen Europa zijn er grote verschillen opgetreden in de deposities ten gevolge van het kernreactorongeval in Tsjernobyl. Het gebied rondom de verongelukte reactor is uiteraard hetzwaarst getroffen. De gemiddelde depositie van Cs-137, in de zone van 4000 km rondom Tsjernobyl, bedraagt ca. 2000 kBq/m . In deze zone zijn deposities van Cs-137 tot 10.000 kBq/m gemeten. Gemiddeld over het totale landoppervlak per natie worden de hoogste deposities van Cs-137 aangetroffen in Bulgarije, Joegoslavië, Polen en Roemenié (20 - 30 kBq/m ). Daarna volgen Europees Rusland, Finland, Zweden, Noorwegen, Hongarije, Oostenrijk, BRD, DDR, Italié en Zwitserland (5 - 10 kBq/m ) . Nederland (1,8 kBq/m ) behoort tot de groep van landen met een relatief geringe depositie ten gevolge van het reactorongeval in Tsjernobyl. Ter vergelijking: in de bovengenoemde landen bedraagt het restant in 1986 aan Cs-137, afkomstig van de bovengrondse kernwapenproeven, 1,6 - 3,0 kBq/m . De door de bevolking in de Europese landen opgelopen stralingsdoses, ten gevolge van het kernreactorongeval in Tsjernobyl, vertonen een beeld dat vrijwel parallel loopt met de depositieverschillen binnen Europa. Uit een in de zomer van 1986 uitgevoerd bodemonderzoek in Nederland blijkt dat de gemiddelde besmetting met Cs-137, afkomstig van "Tsjernobyl", in de bovenste 5 cm van de bodem 1,4 ± 0,2 kBq/m bedraagt, waaruit volgt dat in de Nederlandse bodem ca. 4,8 x 10 Bq (48 TBq) Cs-137 is afgezet. Het restant in 1986 van Cs-137 ten gevolge van van de bovengrondse kernwapenproeven bedraagt in deze bodemlaag 0,3 ± 0,2 kBq/m . Het bodemonderzoek en het gammaspectrometrisch onderzoek in het vrije veld bevestigen in grote lijnen de landelijk gemiddelde deposities en de berekende depositieverdeling uit het eerste CCRX-Tsjernobylrapport, Via Rijn en Maas is ongeveer 1,3 x 10 Bq (13 TBq) Cs-137, afkomstig van het kernreactorongeval in Tsjernobyl, Nederland binnengekomen. Dit is ca. 20% van de hoeveelheid Cs-137 (ca. 67 TBq) die via droge en natte depositie op het Nederlandse territorium is afgezet. De aanvoer via Rijn en Maas vond hoofdzakelijk plaats in mei en juni 1986. De besmetting met Cs-137 van waterbodems bedraagt gemiddeld 1,9 kBq/m en is daarmee wat groter dan de besmetting van landbodems. Deze hogere besmetting is het gevolg van aanvoer vanaf het land en via de grensoverschrijdende rivieren. In de bodem van het Ketelmeer (26 kBq/m ) en Hollands Diep (11 - 18 kBq/m ) werden de hoogste besmettingen met Cs-137 gemeten. De totale besmetting met Cs-137 van de Nederlandse waterbodems van de binnenwateren bedraagt ruwweg 8 TBq. Bovenstaande gegevens zijn verwerkt in figuur 2.1 waarin voor Nederland, exclusief de Waddenzee en het continentaal plat, een globale balans is opgemaakt voor de aanvoer, opname en afvoer van Cs-137 afkomstig van "Tsjernobyl". Uit deze balans blijkt dat in mei 1986 ca. 80 TBq is aangevoerd, dat ca. 55 TBq is afgezet in de (water)bodem en dat ca. 25 TBq is afgevoerd naar de Noordzee en de Waddenzee. De concentraties van Cs-137 in zuiveringsslib zijn sinds juni 1986 sterk gedaald. Onderlinge verschillen tussen rioolwaterzuiveringsinstallaties kunnen hoofdzakelijk worden verklaard door de depositieverschillen binnen Nederland. De piekwaarden van Cs-137 gaven geen aanleiding tot bej irkingen in de afzet van zuiveringsslib. De concentraties van Cs-137 in aquatische biota uit het Nederlandse zoetwatermilieu zijn laag. De maximale concentratie van Cs-137 in, niet voor consumptie bestemde, blankvoorn uit het IJsselmeer bedroeg 30 Bq/kg en werd eind 1986 bereikt. Sindsdien zijn de concentraties in blankvoorn in een periode van 1 jaar tot ca. de helft gedaald. In Nederlandse natuurprodukten werden soms hoge gehalten, uitgedrukt per kg vers produkt, aan Cs-137 gemeten. Uitschieters waren in het najaar 1986 heideplaggen (max. 3600 Bq/kg), mos (max. 1800 Bq/kg) en vooral wilde paddestoelen (max. 5600 Bq/kg produkt). In wilde paddestoelen uit het buitenland werden in het vierde kwartaal van 1986 gehalten aan Cs-137 gemeten toe 82.000 Bq/kg produkt (oesterzwam; herkomst Polen). In wilde paddestoelen uit Nederland die voor de analyse waren gedroogd, werden gehalten aan Cs-137 aangetroffen tot 95000 Bq/kg droge stof (krulzoom uit 1986), Hierbij is van belang te vermelden dat de concentraties door het droogproces met een factor 10-15 toenemen. De gemiddelde concentratie aan Cs-137 in Nederlandse melk, een belangrijk consumptie-artikel, was laag en bereikte in juni 1986 een maximale waarde van ca. 7 Bq/1. In het weideseizoen van 1986 en 1987 daalde de gemiddelde concentratie tot ca. 1 Bq/1. Tijdens de winter 1986/1987 werd, ten gevolge van het bijvoeren met in mei 1986 besmet geraakt hooi en kuilvoer, in april 1987 een piek in de concentatie van Cs-137 in melk gemeten van ca. 4 Bq/1. In 1985 bedroeg het jaargemiddelde van de concentratie van Cs-137 in melk 0,1 Bq/1. Bij de consumptie-artikelen waren de metingen er vooral op gericht te controleren of de maximaal toegelaten concentraties voor handelsdoeleinden niet werden overschreden. In rundvlees zijn de gehalten aan "radiocesium" (Cs-134 + Cs-137) in het algemeen onder de 50 Bq/kg gebleven. In kalfsvlees waren de concentraties, door bijvoederen met licht besmet melkpoeder, hoger dan in rundvlees, maar zij bleven ver onder de EG-norm voor radiocesium van 600 Bq/kg. In varkens-, schape- en kippevlees zijn de gehalten laag gebleven. De mediaanwaarden bedroegen in de periode augustus 1986 tot oktober 1987 minder dan 10, 20, respectievelijk 5 Bq/kg. In paardevlees zijn hogere gehalten gemeten (max. 860 Bq/kg) hetgeen te verklaren is door import. De hoogste besmettingen van vlees werden ir. wild gemeten. De hoeveelheid Cs-137 bedroeg in de meeste gevallen minder dan 50 Bq/kg. De maximale waarde (1300 Bq/kg) werd in ganzevlees gemeten. In schildklieren werden in juni 1986 hoge gehalten aan 1-131 gemeten. De hoogste waarde bedroeg 250,000 Bq/kg en werd aangetroffen in de schildklier van een ree. De hoge gehalten zijn daarna snel gedaald en 1-131 was na augustus 1986 niet meer aantoonbaar. Deze maxima voor schildklieren berusten op meetresultaten die niet beschikbaar waren tijdens het samenstellen van het eerste CCRX-Tsjernobylrapport. Hierdoor werden in het eerste rapport lagere maxima vermeld. In granen, groenten en fruit lagen de gehalten aan Cs-137 in het algemeen onder 50 Bq/kg. Incidenteel werden in de periode augustus 1986 tot januar! 1987 in buitenlandse groenten en fruit waarden gemeten tot 1400 respectievelijk 600 Bq/kg. In visserijprodukten uit de kustwateren is de invloed van "Tsjernobyl" in het algemeen verwaarloosbaar. Alleen in mosselen en garnalen is de hoeveelheid Cs-137 in 1986 verhoogd van 0,3 Bq/kg aar 4 Bq/kg. In de binnenwateren is de situatic ånders. Hier is het effect van "Tsjernobyl", vooral bij roofvissen, duidelijk waarneembaar. In IJsselmeerbaar.: zijn concentraties van Cs-137 gemeten tot 100 Bq/kg. Bij de overige voedingsmiddelen werden in het tijdvak augustus 1986 tot januari 1987 soms hoge gehalten aan Cs-137 gemeten in hazelnoten (maximaal 2600 Bq/kg; herkomst Turkije), kruiden (max. 5600 Bq/kg; Turkije) en thee (max. 42.000 Bq/kg; Turkije). In drinkwater zijn geen verhoogde niveaus aan radioactiviteit geconstateerd. De totaal-béta-activiteit lag, net zoals voor "Tsjernobyl", steeds rond 200 Bq/m . De gehalten aan radiocesium in voedsel, in de periode juli 1986 tot september 1987 bemonsterd door personeel van ambassades in Oostbloklanden, waren laag. Enkele uitschieters werden aangetroffen in schapevlees (tot 750 Bq/kg), rundvlees (tot 220 Bq/kg) en gehakt (tot 190 Bq/kg). Deze resultaten zijn echter niet representatief voor de betrokken Oostbloklanden omdat in de hoofdsteden besmette partijen voedsel vermoedelijk werden geweerd. Incidenteel werden goederen op besmetting gecontroleerd. De hoogste concentraties werden gevonden in luchtfilters (radiocesium tot 13.000 Bq/kg). In turf, veengronden en potgrond werden gehalten tot 3000 Bq/kg produkt gemeten. De berekende effectieve dosisequivalenten in Nederland, vciuorzaakt door het k~rnreactorongeval in Tsjernobyl, bedroegen voor volwassenen, 10-jarigen en 1-jarigen in het eerste jaar na het ongeval respectievelijk ca. 60 /xSv, 70 (iSv en 80 pSv. Deze waarden zijn lager dan de dosisequivalenten, respectievelijk 60 /*Sv, 100 pSv en 180 /*Sv, die werden genoemd in het eerste CCRX-Tsjernobylrapport. De reden hiervoor is dat er inmiddels betere gegevens beschikbaar zijn voor de gemiddelde concentraties van Cs-134 en Cs- 137 in melk. Voor volwassenen wordt in het eerste jaar na "Tsjernobyl" ca. 50% van het effectieve dosisequivalent veroorzaakt door externe bestråling. In de latere jaren na "Tsjernobyl" zal de dosis sterk dalen maar het relatieve aandeel van e.xterne stråling in de totale dosis zal steeds groter worden. Dit wordt duidelijk geillustreerd in figuur 2.2 waarin voor volwassenen, 10-jarigen en 1-jarigen een overzicht wordt gegeven van de verschillende bijdragen aan het door "Tsjernobyl" veroorzaakte effectieve dosisequivalent in h e t eerste en tweede jaar na h e t reactorongeluk. In de groep personen die wordt onderzocht op de totale lichaamsbelasting m e t cesiumisotopen, blijkt de hoogste belasting (tot 300 B q ) n i e t in 1986 maar in mei 1987 te zijn opgetreden. Deze onverwacht late piek in d e belasting wordt verklaard door de verhoogde gehalten aan radiocesium in melk ten gevolge v a n h e t voeren v a n kuilvoer e n hooi a a n melkvee in de winter v a n 1986/1987. Vergeleken m e t een aantal andere 1anden is de lichaamsbelasting met radiocesium in Nederland echter laag. In h e t eerste jaar n a "Tsjernobyl" bedraagt h e t effectieve dosisequivaltnt in deze groep personen, door inwendige bestråling met radiocesium, c a . 11 /iSv, hetgeen goed overeenkomt met h e t berekende effectieve dosisequivalent v a n 17 /xSv voor volwassenen ten gevolge v a n inhalatie e n ingestie v a n radiocesium. Ruwweg 5 0 % v a n deze dosis wordt veroorzaakt door de consumptie v a n melk. In figuur 2.3 wordt voor volwassenen h e t door "Tsjernobyl" veroorzaakte effectieve dosisequivalent vergeleken met het jaarlijkse doslsequivalent van gemiddeld ca. 2500 /iSv, waarvan ca. 2000 /JSV door natuurlijke stråling, waaraan een volwassen persoon onder normale omstandigheden is blootgesteld. De doses door "Tsjernobyl" bedragen in het eerste en tweede jaar na het reactorongeval respectievelijk 2,4% en 0,8% van deze gemiddelde jaardosis en zijn klein vergeleken met de variatie in de dosis door natuurlijke stråling. De aanbevelingen uit het eerste CCRX-Tsjernobylrapport hebben, te zamen met het evaluatierapport van Berenschot B.V., tot een aantal belangrijke besluiten van de regering geleid. Deze besluiten liggen in het verlengde van de aanbevelingen van de CCRX, zoals is gebleken uit het besluit tot aanstelling van extra stralingsdeskundigen bij de overheid en de installatie van een automatisen meetnet voor luchtactiviteit bij het RIVM. De verdere uitvoering van deze aanbevelingen van de CCRX vindt plaats in het kader van het Project Kemongevallenbestrijding (PKOB) . In het buitenland zijn er, buiten Oost-Europa, plaatselijk nog problemen met een aantal voedirgsprodukten zoals graan (Griekenland; oogst 1986), rendiervlees (Noord-Scandinavié), lams- en schapevlees (lerland, delen van het Verenigd Koninkrijk), wild, vis (Scandinavië, italië), paddestoelen (Oostenrijk), hazelnoten en thee (Turkije; oogst 1986). Op de binnenlandse markt zijn er in principe geen problemen omdat produkten die niet aan de normen voldoen, uit de handel worden genomen c.q. van de markt worden geweerd. Teneinde de langetermijneffecten van Tsjernobyl beter te kunnen vaststellen doet de CCRX de volgende aanbevelingen: (1) onderzoek naar de relatieve bijdrage van de melkbesmetting aan het jaarlijkse effectieve dosisequivalent ten gevolge van de aanwezigheid van kunstmatige radioactiviteit in het milieu; (2) voortgezet onderzoek naar de besmetting van Nederlandse agrarische- en visserijprodukten en gmndstoffen voor produktie in het kader van de afzet in het buitenland van dergelijke produkten; (3) voortgezet onderzoek naar de besmetting van geimporteerd voedsel; (4) onderzoek naar de verhog^ng van het gemiddelde exposietempo in het vrije veld en in bebouwde gebioden, ten ge 'olge van de door "Tsjernobyl" gedeponeerde langlevende radionucliden; (5) voortzetting van het onderzoek naar de a^cumulatie en mobilisatie van radionucliden in waterbodems; (6) het volgen van de verdere ontwikkelingen in de besmetting van vis uit de binnenwateren; (7) het volgen van de verdere ontwikkelingen in de lichaamsbelasting van personen met cesiumisotopen. De rapportage's van de metingen naar aanleiding van het kernreactorongeval in Tsjernobyl hebben eens te meer het belang aangetoond van de CCRX als cottrdinerende instantie voor meetprogramma's en rapporteringen omtrent radioactiviteit in de biosfeer, ook met betrekking tot calamiteiten. De CCRX dient er van uit te gaan dat in geval van een ualamiteit ook instellingen en instanties die niet regelmatig aan het meetprogramma van de CCRX deelnemen, bijdragen aan de rapportage kunnen leveren. De afstemming en kwaliteit daarvan dient te worden vergroot door tevoren afspraken te maken over de rapportage en de te verrichten vergelijkingsmetingen. De uitvoering hiervan zal plaats vinden in afstemning met de resultaten van het PKOB.