Publicatie Laka-bibliotheek:
Herkomst, transport en dumping afval van radio-aktief afval
Auteur | IVAM (UvA) |
![]() |
6-01-5-52-12.pdf |
Datum | maart 1980 |
Classificatie | 6.01.5.52/12 (AFVAL - DUMPEN IN ZEE) |
Voorkant | ![]() |
Uit de publicatie:
1. INLEIDING 1.1 Algemeen Sinds een aantal jaren wordt o.a. door Nederland radioaktief afval gedumpt in de Atlantische Oceaan. Het gaat hierbij niet on uitgewerkte splijtstofstaven uit reakttoren, of hoog aktief afval van de opwerking ervan. , Deze mogen volgens de zwarte lijst van het verdrag van. Londen ter voorkoming van verontreiniging van de zee (Traktatenblad 1973, 172) niet gedumpt worden. Wat er wel gedumpt wordt is radioaktief afval wat niet op die zwarte lijst (zie bij- lage II) staat, afkomstig van ziekenhuizen, laboratoria en kern- centrales. Het ophalen, verwerken en dumpen van dit afval gebeurt sinds 1970 door de stichting Energieonderzoekcentrum Nederland (ECN) Deze dumpingen zijn de laatste jaren in opspraak geraakt, voorname- lijk door toedoen van aktiegroepen die verontrust zijn over deze manier van "oplossen" van het afvalprobleem. Zij vrezen dat cie zee door deze methode van afvalverwijdering nog verder verontreinigd wordt dan zij a] is, omdat ten gevolge van de dumpingen vroeger of later radioaktief materiaal en straling vrij zullen komen. Met name maken zij zich zorgen over de effekten van radioaktiviteit op de organismen die de zee bevolken en een onderdeel van de voedselketen kunnen vormen waarin onder andere de mens aan het eind staat. Dezeeïfekten zijn onvoldoende bekend. Ook de risiko-analyses waarop de toelaatbaarheid van de dumpingen gebaseerd is zijn niet opgesteld op grond van echte , onweerlegbare kennis op dit gebied. De aktiegroepen beschouwen de dumpingen bovendien als ongewenst daar het afval buiten de kontrole van de mens gebracht wordt door de grote diepte (4000 m,) waarop het komt te liggen. Hierdoor zal men als later blijkt dat de effekten onderschat zijn de gemaakte fouten niet meer kunnen herstellen. Het samenwerkingsverband "Geen Atoomafval in de Zee" waarin vertegen- woordigd zijn de stroomgroep Haarlem-IJmond, Greenpeace, werkgroep Noordzee en de Stichting Natuur en Milieu, houdt zich met de hier- boven beschreven problematiek bezig. Ze willen als alternatief voor het dumpen het produceren van minder afval aandragen. Dit trachten ze in de eerste plaats te bereiken door aan te tonen dat voor sommige toepassingen van radioaktieve stoffen alternatieven bestaan waarbij geen radioaktief afval, geproduceerd wordt; in de tweede plaats door aan te tonen dat een groot gedeelte van het afval ongewenst is, om- dat het afkomstig is van de kernindustrie. Hieronder wordt verstaan de kerncentrales, proefreaktoren, laboratoria en andere instellingen, die iets met kernenergie te maken hebben. In dit verband is het interview met Minister Ginjaar voor het NOS- journaal van 7 juni 1979, hiervoor afgedrukt,van belang. De minister versluiert hierin enigszins het feit dat er weliswaar geen kernsplij- tingsafval gedumpt wordt, maar wel ander radioaktief afval van kern- centrales. Dit blijkt uit de vergunningen voor het dumpen. Het samenwerkingsverband vindt dat het dumpen van kernindustrie- afval in ieder geval moet worden uitgesteld tot na de Brede Maat- schappelijke Discussie over toepassing kernenergie (BMD); van de uitkomst van deze diskussie hangt immers ook af wat men met het kern- splijtingsafval gaat doen. Het samenwerkingsverband ondervindt echter grote moeilijkheden bij haar onderzoekingen, daar de beschikbare gegevens slechts globale aanduidingen inhouden van de aard en hoeveelheid van de gedumpte stoffen. Hieruit kan niet afgeleid worden bij welk gebruik van radio- aktieve stoffen het afval is ontstaan.