4. SAMENVATTING

ITAL

De stichting Instituut voor Toepassing van Atoomenergie in de Landbouw (ITAL) werd in 1957 opgericht met als doel het doen van onderzoek naar het gebruik van straling in de landbouw. Er werd contact gezocht met de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor de financiering van het instituut en in oktober 1964 werd het Euratom-ITAL aan de Keijenbergseweg 6 in Wageningen officieel geopend. In het Radio Biologisch Laboratorium (RBL) werden planten en insecten bestraald door middel van twee gammabronnen, een electronengenerator en een Röntgenapparaat. Vervolgens werden de genetische veranderingen onderzocht. Het werk in het Radio Chemisch Laboratorium (RCL) was gericht op het doen van onderzoek naar het gedrag van (radioactieve) stoffen in de bodem en de opname door planten. In het RCL werd gebruik gemaakt van "open radioactieve bronnen" (vloeistoffen en grondmonsters). Centraal op het terrein werd in 1981 een lysimeter gebouwd, bestaande uit een aantal betonnen bakken gevuld met radioactieve grond.
In de loop der jaren verschoof de aandacht van het onderzoek naar het gebruik van andere veredelingstechnieken zoals genetische modificatie/manipulatie. De gammabronnen en andere bestralingsapparaten werden buiten gebruik genomen en het onderzoek werd in 1986 grondig gereorganiseerd. In 1988 werd het onderzoek bij het ITAL definitief stopgezet en de dan bestaande onderzoeksgroepen overgedragen aan andere instituten in Wageningen.

BARN

De Nederlandse regering besloot in 1957 dat bij het toekomstige ITAL ook een kernreactor zou worden gebouwd, de Biologisch Agrarische Reactor Nederland (BARN). De reactor van Nederlands ontwerp werd op 9 april 1963 voor de eerste keer kritisch. In speciale ruimtes onder en naast de reactorkern konden planten worden bestraald met neutronenstraling. De kleine 100 kW reactor kampte in de beginjaren met een technisch probleem toen grafietelementen (neutronenreflectoren) klem kwamen te zitten. De hele kerninventaris werd tijdelijk buiten het reactorvat opgeslagen om het probleem op te lossen, een operatie die niet geheel zonder risico's was. Na een evaluatie door de Nationale Raad voor Landbouwkundig Onderzoek werd er in 1974 fors bezuinigd op het gebruik van de reactor. De BARN zou niet langer vol-continu in gebruik zijn en ook de personeelssterkte daalde. In 1979 nam het ITAL bestuur het besluit de reactor stil te gaan leggen, wat in 1980 gebeurde. Het besluit was mede gebaseerd op het feit dat met Röntgenstraling dezelfde genetische veranderingen konden worden gerealiseerd als met neutronenstraling uit een kernreactor. De afvoer van de oude brandstof naar een Amerikaanse opwerkingsfabriek ging gepaard met veel protesten van de anti-kernenergie beweging. Die was bevreesd dat de oude brandstof zou worden gebruikt voor het Amerikaanse kernwapenprogramma. In maart 1982 werd de brandstof afgevoerd nadat een blokkade van 100 aktievoerders bij de hoofdpoort was verwijderd.

PROVO

In 1966 werd het Proefbedrijf Voedselbestraling (PROVO) opgericht op initiatief van het ITAL. Het ministerie van Landbouw en de Produktschappen van de Voedselvoorziening zorgden voor de financiering van deze proeffabriek voor voedselbestraling. In december 1967 vonden de eerste bestralingen plaats, waarbij men de beschikking had over een 88.000 Curie (3200 TBq) cobalt-60 bron en een electronengenerator. Een experiment in 1969 met het op de markt brengen van bestraalde champignons verliep minder succesvol toen Albert Heijn de champignonverpakking in grote letters bedrukte met de tekst "bestraalde champignons". Het onbestraalde zusje met de tekst "verse champignons" bleek aantrekkelijker voor de consument en het experiment werd beëindigd. In de '70-er jaren kwam PROVO in financiële problemen mede veroorzaakt door beperkte exportmogelijkheden. Een reorganisatie en het bestralen van grotere bulk-hoeveelheden voedsel leidde tot herstel en in 1979 werd in de ruimte van de electronengenerator een tweede cobaltbron geplaatst. Deze International Facility for Food Irradiation Technology (IFFIT) bestond uit een 100.000 Curie (3700 TBq) cobaltbron. Naast het ministerie van Landbouw was deze faciliteit een initiatief van de Food and Agriculture Organization (FAO) van de Verenigde Naties en het Internationaal Atoomenergie Agentschap (IAEA). In 1995 kwam er een einde aan het onderzoek naar voedselbestraling, waarna de cobaltbronnen een jaar later werden afgevoerd.

Omgaan met radioactieve stoffen

Het werken met radioactieve stoffen en straling werd intern gecontroleerd door een Stralings Beschermings Dienst (SBD). De SBD stelde regels op die het werken met radioactiviteit veilig moesten maken. Zo waren er allerlei regels over de inrichting van de laboratoria en controles op eventuele besmettingen van personeel en materiaal. De SBD was ook verantwoordelijk voor de inzameling van radioactief afvalmateriaal. Afvalwater werd gereinigd in de kelder van het RCL, in de zogenaamde Waste-afdeling. Onder bepaalde activiteitsnormen werd dit water vervolgens via een lange pijpleiding in de Rijn geloosd. Vast radioactief afval werd in de eerste decennia naar de Belgische firma Belgonucleaire in Mol gebracht.

Einde ITAL

Als het onderzoek bij het ITAL in 1988 wordt beëindigd blijft het Buro Veiligheid en Milieu (BVM) gebruik maken van de Waste-afdeling en het hot-lab voor het centraal inzamelen van radioactief afval van de Wageningse onderzoeksinstituten. Dat deze lokatie niet optimaal is blijkt uit kritiek van de Arbeidsinspectie, die wijst op tekortkomingen en overtredingen in de Waste-afdeling. Om de problemen op te lossen werd nog overwogen om de werkzaamheden te verplaatsen naar het BARN- of het PROVO-gebouw. Dat is uiteindelijk niet doorgegaan en in 1997 vertrok BVM naar een ander complex in Wageningen.

Schoonmaakwerkzaamheden 1993/1994

Tussen juni 1993 en juni 1994 werden de laboratoria van het RCL onderzocht op radioactieve besmettingen en schoongemaakt indien de gemeten activiteitswaardes boven een bepaalde norm lagen. Met de schoonmaak zou het RCL (met uitzondering van de Waste-afdeling en het hot-lab) kunnen worden vrijgegeven van radioactiviteit en opnieuw worden verhuurd. Met besmettingsmonitors en met behulp van veegtesten werden de laboratoria gecontroleerd waarbij een norm van 0,4 Bq/cm2 afwrijfbare activiteit werd gehanteerd voor vrijgave. Besmettingen boven de norm werden gevonden in de kelderruimtes C008 en C009 en de bewuste onderdelen werden afgevoerd. Een besmet luchtafvoerkanaal uit ruimte C008 die naar een lozingspijp op het dak liep werd ook verwijderd. De hoogste besmettingswaarde werd gevonden in een filter op de zolder en bedroeg 15 Bq/cm2. Andere laboratoriumruimtes voldeden allemaal aan de vrijgavenorm en hadden meestal kleine besmettingen met tritium of koolstof-14.

Schoonmaakwerkzaamheden 1997/1998

In december 1997 en januari 1998 werden de Waste-afdeling en het hot-lab gecontroleerd op restbesmettingen. Sediment uit afvalwatertanks in de Waste-afdeling bleek een besmetting boven de vrijgavenorm te bevatten. Daarnaast werd een afvalverkleiningsmachine gedemonteerd en een luchtafvoerkanaal van binnen schoongemaakt. De restbesmettingen op de vloer van de Waste-afdeling en het hot-lab lagen onder de vrijgavenormen en werden dus niet verwijderd. Ook het reactorpompgebouw werd gecontroleerd omdat dat in gebruik was geweest als opslag voor licht radioactief afval. De restbesmetting op de vloer bleek veertig keer onder de norm te liggen en het gebouwtje werd daarmee vrijgegeven. De afvoerleiding naar de Rijn werd op drie punten onderzocht en ook daar lagen de besmettingen onder de vrijgavenorm.

BARN ontmanteling

Nadat de brandstof van de BARN in 1982 was afgevoerd kon de reactor worden geconserveerd in afwachting van afbraak. Radioactieve onderdelen werden onder in het reactorvat opgeslagen waarna het met een betonnen plug werd afgesloten. In 1996 werden de meest radioactieve onderdelen in speciale containers afgevoerd naar het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) in Petten om aldaar verder verwerkt te worden. Andere delen werden naar de Centrale Organisatie Voor Radioactief Afval (COVRA) in Borssele gebracht. Licht besmette onderdelen (onder de vrijgavenorm) werden op stortplaats "De Keijenberg" in Wageningen gestort. Het achtergebleven reactorbassin vertoonde ook besmettingen en werd in 1999 afgebroken. Ongeveer 7,6 ton licht besmet beton werd op de lokale stortplaats gedeponeerd. Vanwege problemen met het hergebruik van betonijzer (een recylebedrijf accepteerde het niet vanwege een alarm bij een stralingscontrole) werd ook een hoeveelheid van 48 ton ijzer naar de stort gebracht. De bodem onder de voormalige reactor werd vervolgens onderzocht op radioactieve stoffen. Nadat alleen kleine concentraties van bepaalde radioactieve stoffen (afkomstig van de sloop) waren gevonden is de bouwkuil dichtgestort met zand.

Afvoer bronnen PROVO

In februari 1996 werden de 26 bronstaven van de PROVO en IFFIT afgevoerd naar het ECN in Petten. De beide bronhouders werden onderzocht op restbesmettingen en er werden lichte besmettingen met cobalt-60 gevonden. Deze lagen tien maal onder de vrijgavenorm. Het water uit het IFFIT bassin bleek minimale concentraties cobalt-60 te bevatten.

Lysimeter

In 1991 werd het experiment met de radioactief besmette grond in de lysimeter beëindigd. De radioactiviteit zat geconcentreerd in de bovenste 20 centimeter grond en was maximaal 20 Bq/g. Omdat dat onder de vrijgavenorm lag is de 15 m3 grond naar de stortplaats afgevoerd waarna het werd bedekt met 2 meter andersoortig afval.

Nieuwe huurder?

In 1992 werden er plannen gemaakt het ITAL hoofdgebouw opnieuw te verhuren. De kassen van het RBL en de lysimeter werden afgebroken en er werd een begroting gemaakt voor de conservering van het hoofdgebouw. Omdat de kosten daarvan nogal hoog werden ingeschat (445.000 gulden) werd er in 1994 ook begonnen met een begroting voor de sloop van het hoofdgebouw, die werd geschat op 1,34 miljoen gulden. In 1996 was het duidelijk dat er geen nieuwe huurder voor het pand kon worden gevonden en werd verder gewerkt aan de sloop van het hele complex. Inclusief de sloop van de BARN en de PROVO zou dat dan 2,2 miljoen gulden gaan kosten. Alleen de BARN werd in de opvolgende jaren verwijderd. De rest van de gebouwen bleef staan.

Gekraakt en inspectie door Laka

Op 27 augustus 2001 werd het complex gekraakt door een groep van 5 krakers. Voordat men de gebouwen betrok werd eerst advies ingewonnen bij de stichting Laka. Het was immers bekend dat er met radioactieve stoffen was gewerkt. Men wilde van Laka een advies over de mogelijke risico's van eventueel aanwezige radioactiviteit. Laka deed onderzoek naar de activiteiten van ITAL in haar documentatiecentrum en bezocht twee weken voor de kraakactie samen met de toekomstige bewoners het complex. Daarbij werden stralingsmetingen verricht in diverse ruimtes, waaronder het RCL, de Waste-afdeling en het PROVO-gebouw. Er werden geen verhoogde stralingswaardes gemeten. Op een aantal lokaties het was wel zichtbaar dat er schoonmaakwerkzaamheden waren verricht. Kleine restbesmettingen zijn echter moeilijk meetbaar ten opzichte van de altijd aanwezige natuurlijke achtergrondstraling. Om meer duidelijkheid te krijgen was inzage in schoonmaakrapporten noodzakelijk. Omdat die nog niet in het bezit van Laka waren gaf zij het advies aan de krakers om het RCL, de Waste-afdeling en het hot-lab te mijden en geen onderdelen uit die ruimtes te gebruiken.

Weigeren van informatie en WOB-procedure

Er werd contact gezocht met een vestiging van het ministerie van Landbouw in Wageningen en met de Arbo en Milieudienst van de universiteit in Wageningen. Het ministerie bepaalde echter dat Laka de benodigde rapportages over schoonmaakwerkzaamheden niet mocht ontvangen en legde de universiteit een spreekverbod op. Laka heeft toen een beroep gedaan op de Wet Openbaarheid Bestuur (WOB) die de inzage in overheidsdocumenten mogelijk maakt. In november 2001 en januari 2002 kwamen diverse rapporten en briefwisselingen beschikbaar.

Vondst radioactieve bron

Bij het betrekken van het complex op 27 augustus 2001 werden er in de kelder van het reactorpompgebouw een aantal vaten met stralingstekens gevonden. Aan de buitenkant van de vaten werd geen verhoogde straling geconstateerd maar hetwas onduidelijk waar de vaten voor gebruikt waren. Dit leidde tot het advies van Laka om voorzichtig te zijn met dit soort voorwerpen (zoals laboratoriummateriaal). In het weekeinde van 13/14 oktober 2001 werd door de krakers nog een aantal voorwerpen met waarschuwingssymbolen gevonden. Bij nader onderzoek door Laka bleek één van die voorwerpen een kleine radioactieve bron. De Inspectie Milieuhygiëne te Rijswijk, verantwoordelijk voor incidenten met radioactieve stoffen, werd ingelicht waarna een vertegenwoordiger langskwam voor verder onderzoek. Met een geavanceerde stralingsmeter werd vastgesteld dat het een cesiumbronnetje betrof die aan het oppervlak een stralingsintensiteit van 1,0 microSievert per uur had. Dit is enkele malen hoger dan de natuurlijke achtergrondstraling. De bron werd vervolgens voor onderzoek naar het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) gestuurd voor nader onderzoek. Het cesiumbronnetje bleek een activiteit van 11.200 Bq te hebben en is later afgevoerd naar de COVRA. De hoeveelheid radioactiviteit in de bron was volgens de toen geldende normen niet vergunningplichtig. Er was geen sprake van een overtreding in de zin van de Kernenergiewet. Bij het normenstelsel wat in maart 2002 zal worden ingevoerd zou dat wel het geval zijn. Het achterlaten van voorwerpen met stralingssymbolen is overigens niet toegestaan als er geen radioactiviteit meer in zit. Een helder label- en ontlabelbeleid moet verwarring en vergissingen voorkomen. De universiteit kreeg van de Inspectie de opdracht alsnog stickers van voorwerpen op het complex te gaan verwijderen. Dit is voor de sloop dan ook gebeurd.

Stralingsrisico's krakers

Uit de WOB-procedure kwamen diverse documenten beschikbaar die inzage gaven in radioactieve besmettingen en uitgevoerde schoonmaakwerkzaamheden. Nu kon er aan de krakers een betere uitleg worden gegeven van wat zich in de laboratoria en andere gebouwen had plaatsgevonden. Voor de verschillende gebouwen konden de volgende conclusies worden getrokken:
-RBL: bronnen in 1982 verwijderd; Caesar bronhouder afgetimmerd en ruimte niet door krakers gebruikt; kas Cecile-bron gesloopt; dus geen blootstelling aan straling
-RCL laboratoria: in 1993/1994 gecontroleerd en schoongemaakt; weinig besmettingen boven vrijgavenorm; restbesmettingen met name zwakke stralers tritium en koolstof-14; verspreidingsrisico klein; niet of weinig bezocht door krakers, dus geen of nihiel stralingsrisico
-Waste-afdeling en hot-lab: veel werk in verleden met open radioactieve bronnen; in 1997/1998 gecontroleerd en schoongemaakt; enkele onderdelen boven vrijgavenorm en gedemonteerd en afgevoerd; over gehele vloer lichte restbesmetting onder vrijgavenorm; berekening voor inname totale restbesmetting in lichaam (onrealistisch maar maximaal scenario) geringe extra dosis; ruimtes slechts enkele malen betreden en geen voorwerpen meegenomen; stralingsrisico dus klein.
-Reactorpompgebouw: opslag licht radioactief afval; restbesmetting op vloer; met name fosfor-32 en zwavel-35; activiteit na 3,5 jaar praktisch verdwenen
-lokatie voormalige BARN: sloop afgerond in 1999; kleine hoeveelheden radioactiviteit door sloop in bodem; berekening toont lichte dosis na 1 jaar verblijf op de grond; door krakers slechts enkele malen betreden; geen stralingsrisico
-PROVO: in 1996 bronnen afgevoerd en bronhouders gecontroleerd; onder vrijgavenormen; bronhouders ondergronds of onder water dus ontoegankelijk; geen stralingsrisico
-Lysimeter: in 1991 radioactieve grond verwijderd; geen restbesmettingen op beton; krakers niet in contact met achtergebleven bakken; geen stralingsrisico
-Cesiumbron: in oktober 2001 gevonden door krakers; aan oppervlak 1,0 microSievert per uur; op 1 meter afstand niet meetbaar; alleen blootstelling bij direct contact; korte duur; stralingsrisico dus klein

De conclusie luidt dan ook dat de krakers tijdens hun verblijf op het complex nauwelijks aan verhoogde straling zijn blootgesteld. Alleen de cesiumbron gaf een straling af die enkele malen boven de natuurlijke achtergrondstraling lag. In andere ruimtes was blootstelling niet of nauwelijks mogelijk. Daarnaast hadden de krakers het advies gekregen geen gebruik te maken van ruimtes waar met open radioactieve bronnen is gewerkt (RCL, Waste-afdeling en hot-lab). Deze relatief makkelijke en duidelijke maatregel (om die vleugel van het gebouw niet te gebruiken) maakte de directe blootstelling aan radioactieve stoffen praktisch nihiel.

Ontruiming en sloop

Toen de krakers het complex betrokken wisten ze niet dat de geplande sloop in een vergevorderd stadium was. In het vonnis in het kort geding wat het ministerie had aangespannen tegen de bewoners vonniste de rechter op 14 december 2001 dat de krakers het ITAL moesten verlaten. Medio januari 2002 verliet de laatste kraker het terrein en werd er enige tijd later met de sloop begonnen.