Maar een beleid dat vol inzet op hernieuwbare energie en veel minder voor technische oplossingen is wel een keus. Én een breuk, zo valt te lezen, met het huidig beleid: “Het volgen van het EU-beleid met de doelstellingen voor 2030, met sturing op CO₂ en zonder specifieke landenverplichtingen voor hernieuwbare energie, zet Nederland op een pad richting 40 procent hernieuwbare energie in 2050. Om het emissiedoel dan toch met technische maatregelen te halen, is onder andere inzet van veel CCS of kernenergie onmisbaar.”
Nogmaals, ook volgens het PBL is zonder CCS en kernenergie ook CO₂-reductie van 80% in 2050 zeer goed mogelijk:
“Bij een lineaire ontwikkeling in de tijd tussen 2023 en 2050 leidt 30 procent [hernieuwbare energie] in 2030 naar 70 procent in 2050 en 33 procent in 2030 naar 80 procent in 2050. Een toekomstbeeld met een grote rol voor hernieuwbare energie en een kleine rol of geen rol voor CCS en/of kernenergie vraagt een geleidelijk doorzettende, versterkte toename van hernieuwbare energie, ook in het volgende decennium.”
Dus de doelstelling (‘beleidsoptie’ noemt PBL het) voor hernieuwbare energie in Nederland in 2030 zou dan moeten zijn: “30 of 34 procent (gericht op een lineaire ontwikkeling naar 70 respectievelijk 85 procent in 2050)”. Eigenlijk niks nieuws, want dergelijke scenario’s zijn al vaker gemaakt.
Het rapport dient als voeding voor politieke partijen die in de aanloop naar de Tweede-Kamerverkiezingen hun gedachten over energie- en klimaatbeleid willen aanscherpen. En die kunnen er van alles uithalen. Bijvoorbeeld dat het organiseren van een nieuw maatschappelijk debat over kernenergie een beleidskeuze kan zijn….