Publicatie Laka-bibliotheek:
Kernenergie als maatschappelijke splijtstof. Een analyse van een protestbeweging
Auteur | E.Abma, H.P.M.Jägers, G.J. van Kempen |
1-01-2-10-09.pdf | |
Datum | 1981 |
Classificatie | 1.01.2.10/09 (ANTI-KERNENERGIEBEWEGING - LANDELIJK/ACHTERGROND) |
Opmerking | uit: Energie als maatschappelijk probleem (hoofdstuk 8) |
Voorkant |
Uit de publicatie:
Kernenergie als maatschappelijke splijtstof Een analyse van een protestbeweging prof dr. E. Abma. drs. H. P. M. Jägers en drs. G. J. van Kempen Uit: Energie als maatschappelijk probleem (hoofdstuk 8), 1981 1.1 Eensgezindheid over kernenergie (1946-1970) Toen eind 1968 de kerncentrale Dodewaard als eerste op Nederlandse bodem in werking werd gesteld, waren er over de gehele wereld al 63 in bedrijf. Nederland lag achter, zo heette het, maar het vertrouwen dat het land op industrieel gebied niet achter zou blijven was groot en het voornemen om op de ingeslagen weg voort te gaan werd beklemtoond door de feestelijke opening van de centrale door de koningin op 26 maart 1969. Nog in datzelfde jaar werd de kerncentrale Borssele aanbesteed. Toen deze in juni 1973 begon te draaien (over de gehele wereld waren er toen 127 in bedrijf), werd al hardop gesproken over Borssele 2 en over een kerncentrale op de Maasvlakte. In de Energienota van minister Lubbers van Economische Zaken (1974) werd de bouw aange- kondigd van drie kerncentrales die in 1985 in werking zouden moeten zijn en die het vermogen van onze kerncentrales zouden brengen van 500 naar 3500 MW. Nederland leek vastbesloten zijn achterstand in te halen en ook in de kernenergie een moderne natie te zullen worden. De drijvende krachten achter deze ontwikkeling waren wetenschap, overheid, electriciteitsproducenten en industrie, in 1955 voor het eerst in één verband samengevoegd, het Reactorcentrum Nederland (RCN), thans in vele netwerken hecht verbonden en nauw samenwerkend. De interesse voor onderzoek op het gebied van de kernfysica van de kant van verschillende universiteiten kreeg al in 1946 een eigen vorm door de oprichting van de Stichting Fundamenteel Onderzoek der Materie (FOM), terwijl ook de nijverheidsorganisatie TNO (Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek) belangstelling voor de atoomsplitsing aan den dag legde. In de eerste jaren liep de overheidsbetrok- kenbeid voornamelijk via het toenmalige ministerie van onderwijs, kunsten en wetenschappen.