In het Financieel Dagbad van afgelopen zaterdag een juichend artikel over de Zweedse plaats Forsmark die ‘een idols-achtige’ strijd won om de ondergrondse opslag van Zweeds kernafval. Hoewel de krant weinig kritiek verwoord op de plannen, zijn die er wel degelijk, zoals het gebruik van het omstreden koper in de containers. Maar de krant opent op de voorpagina groot met het ‘nieuws’ dat Nederland nadenkt over internationale opslag. Hét nieuws voor ons is dat het er veel op lijkt alsof de Covra de Nederlandse ondergrond aanbiedt voor de opslag van kernafval uit landen met een klein kernenergie programma.
In het artikel op de voorpagina ‘Kernafval dwingt Europa tot samenwerking’ lijkt het alsof de organisatie die in Nederland verantwoordelijk is voor de opslag van radioactief afval, de Covra, nadenkt over internationale opslag in de Nederlandse bodem. De directeur van de Covra Jan Boelen zegt in het FD: "We zijn gezegend met een zeer stabiele bodem, met klei- en zoutlagen waarin je goed materiaal kan opbergen." Het zou dan gaan om kernafval uit zogenaamde ‘kleine’ kernenergie landen: Oostenrijk, Ierland, Italië, Polen, Slowakije, Bulgarije, Roemenië, Litouwen en Slovenië. Een vreemd stelletje landen. Dat 'kleine kernenergie-programma' is relatief, landen als Bulgarije en Slowakije hebben vol ingezet op kernenergie. Eerder valt te vrezen dat samenwerking met die landen tot doel heeft het logischer te maken daar kernafval op te slaan: aan de randen van Europa. Het is namelijk aan te nemen dat vooral andere argumenten dan de beste geologische locatie (of eerder de minst slechte) bepalend zijn voor de uiteindelijke keuze: maatschappelijke oppositie en economische factoren. Dat zijn namelijk ook de redenen waarom in Zweden voor Forsmark is gekozen.
Nederland zegt overigens altijd dat ze nog lang niet gaat beslissen over de manier van opslag; pas in 2130 moet er volgens het Nationaal Programma een kernafvalopslag in werking zijn. Dat betekent dat er niet eerder dan in 2080 besloten moet worden over wat, waar en hoe.
Laka vindt die ‘Wait and See’ aanpak van 100 jaar onaanvaardbaar en onverantwoordelijk en is de laatste twee jaar bezig via procedurele en juridische mogelijkheden af te dwingen dat in pakweg 2035 concrete stappen zijn ondernomen naar een eindberging.