In de ketel van de afgedankte Dongecentrale in Geertruidenberg bevindt zich zoveel uit Tsjernobyl afkomstig radioactief Cesium-137 dat er een vergunning voor moest worden aangevraagd. Het Cesium-137 kwam vrij bij de ontploffing van de kerncentrale in het Oekraïense Tsjernobyl in april 1986. De kolencentrale is sinds 2011 niet meer in gebruik. Een jaar daarna is het complex overgenomen door een instelling die zich bezig houdt met het restaureren en herbestemmen van cultureel erfgoed.
Cesium-137 was een van de vele radioactieve stoffen die als gevolg van de Tsjernobyl-kernramp in Nederland (op een afstand van ong. 1500 km) werden gemeten. Het zorgde ervoor dat enkele weken lang de koeien op stal moesten en bladgroente vernietigd werd. Minder dan 15% van de Cesium-137 aanwezig in de kern van de ontplofte kernreactor nr 4, kwam in de atmosfeer en besmette grote delen van Europa. Tot enkele jaren geleden waren schapen in delen van Wales en Schotland ongeschikt voor consumptie door het cesium dat zich ophoopte in het mos en gras dat ze aten. Paddenstoelen en wilde zwijnen zijn in grote delen nog steeds te radioactief om te eten.
Omdat er 30 jaar lang continu grote hoeveelheden lucht onder hoge druk door de installatie in Geertruidenberg zijn geblazen, heeft het materiaal zich door de jaren heen kunnen vastzetten op de stoompijpen in de Dongecentrale. “Uit diverse inventarisaties is gebleken dat het gaat om vergunningplichtige hoeveelheden”. Die worden nu verwijderd en afgevoerd naar de Covra. Cesium-137 heeft een halfwaardetijd van iets meer dan 30 jaar. Dat betekent dat nu nog de helft van de radioactiviteit aanwezig.
Ook volgens de ANVS is het niet waarschijnlijk dat de Dongecentrale de enige plek is waar Cesium zich heeft opgehoopt, maar heeft geen weet van andere locaties.